Nederlands Militair Erfgoed

Achtergrond artikel Officiersboekjes

 

Tweehonderd officiersboekjes

H. Ringoir Jaarboek Armamentaria nummer 9 (1974/ 1975)

In de loop van het jaar 1724 vatte de Delftse drukker en boekverkoper REINIER BOITET het plan op een naamregister van alle officieren uit te geven. Waarschijnlijk begaf hij zich hiertoe enige malen naar ' s-Gravenhage, waar op de griffie van de Raad van State de commissieboeken bewaard werden, waarin de aanstellingen van officieren met de rang van kapitein en hoger genoteerd waren. In het begin van het volgende jaar verscheen het Naemregister Van de Officieren, dat naar de gewoonte van die tijd een titel had die een gehele bladzijde vulde en waarin eigenlijk de hele inhoud van het boekje werd opgesomd. Het boekje telt 56 bladzijden en een ingeplakte lijst en omvat ranglijsten van generaal tot majoor, een opsomming van regimenten met de namen van compagniescommandanten, de salarissen en standplaatsen van ingenieurs, gouverneurs, commandeurs en plaatsmajoors van vestingen, een lijst van alle sedert de vrede van 1713 overleden generaals, een lijst van vacante regimenten ook sedert de vrede van 1713 en een ranglijst van de luitenants der garderegimenten zo te voet als te paert. (Deze hadden de rang van kapitein en ritmeester en konden beleefdheidshalve dus niet worden weggelaten). Op de ingeplakte lijst waren de garnizoensveranderingen vermeld die in het komende jaar hun beslag moesten krijgen.

Hoe groot de oplaag geweest is, valt moeilijk te achterhalen. DSC1160 Maar op 11 juni 1725 schreef BOITET "te Delft in myn Boekwinkel" het voorwoord voor een derde druk, waarin hij openbaart dat het zijn voornemen is alle jaren dit naamregister opnieuw uit te geven en in een volgende druk niet alleen de luitenants van de garderegimenten maar alle Heren Luitenants en Vendrigs te vermelden. In 1726 verschijnt echter weer een boekje met practisch dezelfde inhoud als dat van 1725 en in het voorwoord vertelt BOITET dat vele regimenten hem op zijn verzoek naamlijsten van officieren hebben toegezonden, "maar eenige daervan zyn zoo verwart en buiten orde geschreven, dat het my onmogelyk was die te drukken, zonder groots abuizen te begaen." Hij heeft nu lijsten laten drukken van de subalterne officierei van de garderegimenten en van het Regiment van de kolonel Baron Leefdael en als voorbeeld naar alle regimenten gestuurd. Waarom naast de garderegimenten, [die in Den Haag lagen en waarvan reeds twee maal een lijst gedrukt was) het Regiment van Leefdael gekozen werd, is niet duidelijk. Het regiment lag te Brielle, Hellevoetsluis en Willemstad en was tot 1748 het oude Noord-Hollandse regiment mariniers. De adjudant die de naamlijsten moet hebben ingevuld was de op 6 april 1719 aangestelde luitenant LEYENDECKER. Ongetwijfeld was hij een beter administrateur dan vele van zijt collega's want het duurt tot 1 juli 1727 eer BOITET het naamregister in zijn nieuwe en grotere omvang kan uitgeven. In zijn voorwoord is BOITET aandoenlijk dankbaar jegens alle Heren Officieren, die hem bij de samenstelling hebben geholpen maar laat toch ook wel heel duidelijk uitkomen dat het late verschijnen niet aan hem te wijten is maar aan de manier waarop sommige regimenten de lijsten hebben ingevuld.. Hij is ook dankbaar voor het aanwijzen van fouten, maar wijst de verantwoordelijkheid voor deze fouten bij voorbaat af, omdat hij alle aanstellingsdat precies drukt zoals ze hem worden opgegeven. Met het oog op wat later gebeurde moet opgemerkt worden dat BOITET hier alle schijn van gelijk heeft. De aanstellingen van luitenants en vaandrigs kon hij op geen enkele manier controleren. Wel geeft hij in hetzelfde voorwoord een opsomming van aanstellingen tot kapitein en hoger, die Haer Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland op 11 juli 1727 hebben verleend.

Het is begrijpelijk dat BOITET, die voor het naamregister veel werk had verzet en hoge onkosten gemaakt (de briefporto was ongeveer even hoog als thans, terwijl het geld oneindig veel meer waard was) er niets voor voelde dat anderen zijn werk zouden nadrukken. Hij vroeg en verkreeg van de Staten van Holland en West- Friesland een octrooi voor vijftien opeenvolgende jaren, waarbij hij verplicht werd jaarlijks een goed gebonden exemplaar aan te bieden aan de "Bibliotheek van onze Universiteit tot Leyden". Alle hele of gedeeltelijke nadrukken, hier te lande gedrukt of ingevoerd moesten verbeurd verklaard en vernietigd worden. De overtreder kon een boete opgelegd worden van drie duizend gulden, die voor één derde toekwam aan de klager, één derde aan de armen ter plaatse. In de uitgave van 1728 is dit octrooi opgenomen en op het titelblad is als vignet het wapen van de generaliteit met vaandels en kanonnen aangebracht in plaats van het cherubijnenkopje dat de eerste uitgaven gesierd had. Weer stelt BOITET zich in het voorwoord te weer tegen critici "vermits ik, zoo in opzigte van de spelding der Naamen en Datums der aanstellinge van de Heeren Officieren, als aanders, die aanmy toegezondene Lysten, in allen deelen, exactelyk en van letter tot letter hebbe gevolgt". In 1729, 1730, 1731 en 1732 blijft BOITET het register uitgeven, DSC1167met in het voorwoord steeds weer de klachten over slechte invulling der lijsten en het dringend verzoek vóór 1 mei de gegevens in te zenden. De verkoop blijkt gunstig te verlopen, want in de druk van 1731 is vermeld dat het te bekomen is in de Steden der Zeven Provintien by de voornaemste Boekverkopers en te Embden by Meybohn, te Breda by Vander Kieboom, te 's Hertogenbosch by Pallier, te Maastricht by Bertus en te Doornik te bevragen by den Heer Egoor, geweldiger Provoost. Ongetwijfeld heeft BOITET succes gehad met zijn uitgave, maar een onverdeeld genoegen zal de samenstelling toch niet geweest zijn, want in het voorwoord van de uitgave van 1732 vertelt hij dat verschillende officieren hem geschreven hebben het oneens te zijn met de in het register vermelde datum waarop kolonel de Gadelliere is aangesteld. Deze zou niet 6 april 1708 maar 24 april 1725 moeten zijn. BOITET heeft de Heer Collonel daar mondeling over gesproken die hem een schriftelijk antwoord heeft gegeven dat BOITET "van woort tot woort" laat volgen: De Collonel de Gadeliere zegt een acte te hebben als Collonel te voet van de Staten Generaal dat is 6 April 1708. En dat het een grote onwaerheit is dat zedert die tyt als Major gefungeert of gedient zoude hebben: dat ter contrarie, daer het te pas gekomen is} doenmaels nog by tyde van Oorlog, over Collonels, volgens expresse Resolutie zelfs van haer Hoog Mog. heeft Gecommandeert. Dat zoo iemant daer op wat te zeggen heeft zyn W(el) Geb(orene) zelfs kan spreeken. (w.g.) DE GADILLIèRE. GASPARD STEPHANUS DE LA CHAMBRE CHASTEGNERAY DE LA GADELLIèREis in oktobor 1748 overleden, zodat zijn uitdaging niet meer gehonoreerd kan worden. Maar volgens de commissieboeken van de Raad van Staten, berustend in het Algemeen Rijksarchief, werd hij op 3 april 1701 aangesteld als kapitein van een nieuwe compagnie in het Regiment Graaf van Dohna [Inventarisnummer 1534, folio 17],18 oktober 1709 bevorderd tot majoor in hetzelfde regiment, dat toen van generaal-majoor de Villegas was (Idem 1535,folio 304/5), op 24 april 1725 werd hij kolonel-commandantin dat regiment (Idem 1537, folio 96). Hierbij werd de rang van luitenant-kolonel abusievelijk overgeslagen,wat hersteld werd op 16 mei 1725 toen hij alsnogdeze rang kreeg (Idem 1537, folio 97).Op de extra-ordinaris Staten van Oorlog van 1708 en 1709 komt hij voor als kapitein op die van 1710 als majoor. De acte die de kolonel in 1708 gekregen heeft zal hoogstens een provinciale aanstelling zijn geweest, waarvan tijdgenoten van de kolonel zeiden "dat die alleen maar dienden om een paard op stal te zetten". De kolonel volgde op 14 juli 1730 luitenant-generaal de Villegas op als regimentscommandant (als voren 1537, folio208), werd op 15 juli 1737 voorgedragen voor bevordering totgeneraal-majoor, wat "om der kosten wille" niet doorging,op 1 januari 1742 luitenant-generaal (als voren 1538, folio 87) en 16 mei 1747 generaal der infanterie (Idem, folio 259).Op zijn zachtst gezegd was het toch wel kleinzielig vaniemand met zo'n carrière voor de boeg, om over ouderdom inrang met zijn collega's te kibbelen. En het was bepaald onhebbelijk om in deze ruzie een eerzaam drukker en "ingeboorneburger van Delft" te betrekken.

Waarschijnlijk heeft BOITET zich dit incident sterk aangetrokken, want blijkens het voorbericht van de editie van 1 mei 1733 werd hij Courantier van de Hollandsche Historische Courant en deed hij zijn octrooi over aan GERRIT BOUMAN, Boekverkoper over het Meisjes Weeshuys by de Blommarkt te Amsterdam. Helaas kan BOITET zich niet ongestoord aan de Hollandsche Historische Courant wijden want op 16 juli 1734 verschijnt de tiende editie waarvan blijkens het titelblad BOITET de samensteller is, die in het voorwoord toelicht dat in de vorige uitgave zoveel fouten zaten dat voortaan op rekening van BOUMAN op de drukkerij van"BOITET gedrukt zal worden"als onder myn oog en opzigt, zo exact als ik het ooit gedaen hebbe". Nu zijn er bij vergelijking van opeenvolgende edities maar weinig verschillen te constateren. Bijna alle officieren worden zonder voornamen vermeld, in de spelling der achternamen zijn kleine variaties. De echte verschillen zijn meestal kleine afwijkingen in de aanstellingsdata en zijn zo zeldzaam dat ze momenteel met de grootste moeite zijn te vinden.Toch hebben de officieren die meenden onjuist vermeld te zijn het de samensteller en uitgever zo moeilijk gemaakt, dat het tussen hen tot een breuk kwam en op 6 augustus 1735 geeft BOUMAN de elfde editie uit, waarop BOITET niet als samensteller is vermeld. Misschien toevallig is het generaliteitswapen als vignet vervangen door een soort bloemenmand. Verder vallen er ook nu weer weinig veranderingen te constateren. BOUMAN dacht daar echter anders over, want in het voorwoord verklaart hij weinig bescheiden en voor BOITET bepaald grievend, dat deze druk veel acurater zal zijn dan allevoorgaande. Hij vervolgt met de mededeling dat het boekje zo laat verschenen is en misschien toch nog wel wat fouten bevat omdat de heeren adjudanten van de regimenten in de afgelegenste provinciën ondanks zijn zeer vriendelijk verzoek geen lijsten hebben ingezonden. Hij doet daarna een dringend beroep op hen, vóór het volgende jaar 1 mei de lijsten in te zenden, zodat hij zal kunnen voldoen aan het verzoek van zeer vele heren officieren om het MILITAIRE BOEKJEN spoedig te ontvangen. Hij besluit raat: "Ondertusschen blyve, met alle onderdanig respect, U Wel. Ed. onderdaenige Dienaer GERRIT BOUMAN". De heren adjudanten van de regimenten hebben dit niet genomen. Jarenlang duurde nu al de strijd om het tijdig inzenden en de juiste aanstellingsdata. BOITET had altijd de middenweg kunnen vinden, zelfs toen kolonel DE GADELLIèRE hem een peperige brief schreef. In één van zijn voorwoorden nodigt hij ieder die fouten in zijn boekje meent te vinden uit, om naar zijn drukkerij tekomen om de ingezonden lijsten in te zien. Tegelijk blijkt hij tegenover de adjudanten, van wie hij voorde uitgave afhankelijk was, altijd correct. BOUMAN was zo handig niet, wat ook al blijkt uit de manier waarop hij BOITET een schop nâ geeft. Ook is het niet onwaarschijnlijk, dat hij gereageerd heeft op brieven van officieren en daardoor de opgaven van de adjudanten tegensprak.

In ieder geval komt op 1 juni 1736 een twaalfde editie uit met als uitgevers JAN en HENDRIK VAN DER DEYSTER te Leiden en JAN ROMAN DE JONGE te Amsterdam. In hun voorwoord verklaren deze heren dat verschillende adjudanten door vorige drukkers (dus BOITET en BOUMAN) zo beledigd zijn, dat ze nooit meer aan een uitgave van een Naamregister wilden meewerken. Uitgevers beloven nu dat zij de opgaven van de adjudanten zonder fouten of veranderingen zullen afdrukken. En hiermee is het boekje in rustig vaarwater gekomen. De 13de tot 22ste editie verschijnen op 30 april 1737, 1738, 1739 en 1740, 28 april 1741, 30 april 1742, 28 februari 17431 maart 1744, 15 februari 1745 en 1 april 1746. De wederverkopers ondergaan een kleine wijziging, zodat van 1737 af te Arnhem by De Gast, te Breda by J. van der Kieboomte 's Hertogenbosch by H. Pallier en te Nimwegen by Heymans het boekje verkrijgbaar is. Opvallend is dat Arnhem en Nijmegen hier dus vermeld worden naast de steden der zeven provinciën. In 1738 is het ook verkrijgbaar bij de Weduwe J. Morin te Bergen op Zoom en weer bij L. Bertus te Maastricht. Laatstgenoemde overlijdt in 1739 en zijn weduwe zet met ene M. Lantmeeter de boekhandel voort.

De samenstelling van het register en de daarmee samenhangende correspondentie met de adjudanten, berust bij Hendrik van der Deyster die sinds 1739 op het titelblad genoemd wordt. Meer en meer gaat hij de voornamen van alle officieren vermelden. In 1742 gaven JAN en HENDRIK VAN DER DEYSTER alleen het boekje uit en het volgende jaar krijgen ze verlenging van het octrooi.Er wordt nu ook een lijst opgenomen van alle kolonels, "die ten tijde van de Vrede van 't Jaar 1713 bij de Regimenten zich bevonden of zedert zijn aangekomen". Dit is een zeer beknopte genealogie van de Nederlandse regimenten, echter zonder jaartallen en om onverklaarbare redenen beginnend bij 1713. Volgens het voorbericht is dit "tot meer-'der Cieraat", wordt het boekje nu 16 bladzijden groter en een stuiver duurder. Daar deze genealogie ook in latere drukken weer opduikt, bestond er onder de lezers toch kennelijk behoefte aan en 'hadden de regimenten blijkbaar toen meer traditie besef dan thans. Voor het uitkomen van de twintigste editie is JAN VAN DER DEYSTER overleden, waarna de WEDUWE en ZOON VAN JAN VAN DER DEYSTER de uitgave voortzetten. In het rumoerige jaar 1747, waarin Bergen op Zoom ingenomen, Prins Willem IV erfstadhouder van de Unie en de slag bij Lafeldt geleverd wordt, verschijnt er geen naemregister. De adjudanten zullen wel andere zorgen gehad hebben dan de invulling van de naamlijsten Maar ook nadat de vrede gesloten is in 1748, blijft de uitgave gestaakt. Zeer waarschijnlijk heeft HENDRIK VAN DER DEYSTER het in 1758 aflopende octrooi wel verlegd, want in 1760 geeft hij een nieuwe (dus 23e ) editie uit, die - hoe kan het ook anders begint met een voorbericht, waarin hij stelt dat het drukken van naamlijsten van officieren in allerlei almanaken niet alleen zijn recht ruineert maar ook het grote kapitaal dat er in belegd is. Hij meent dat er wel behoefte bestaat aan deze uitgave en verontschuldigd zich dat hij enkele regimenten zeer onvolledig vermeld. Inderdaad heeft hij de martktbehoefte goed beoordeeld, want tot 1785 verzorgt hij de 24e tot 48e editie. In het jaar 1785 blijkt hij een compagnon in de uitgeverij te hebben. Verder worden de namen zo volledig mogelijk met voornamen en titels opgenomen, waardoor deze edities wel de meest waardevolle zijn. In 1766 wordt Prins Willem V kapitein-generaal en volgt een enorm aantal bevorderingen vooral van generaals en hoofdofficieren. In de uitgave van 1772 vergeet het voorbericht de oprechte dank aan de heren adjudanten en barst uit in een juichkreet over de Zeegenrijke Geboorte van de Erfprins [dit is de latere Koning Willem II. Daar kort na de geboorte, voor het eerst sinds 1766, weer een grote promotie heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer 22 luitenant-generaals en 40 generaal-majoors zijn aangesteld, zal voor veel lezers de vreugde niet geheel vrij zijn geweest van eigenbelang.

In de editie van 1779 wordt op de laatste pagina's voor het eerst reclame opgenomen. De liefhebbers kunnen bij de uitgeverde werken van Cats bekomen en er zijn ook nog enige exemplaren van Het Oorlogstoneel tot 1748, twee delen in groot octavo voor ƒ5.--. Op 13 september 1774 wordt het octrooi opnieuw verlengd en volgens de in een latere editie afgedrukte verlenging van 11 december 1789 heeft DEYSTER het in januari 1785 voor een aanzienlijke som verkocht aan MR. FELIX DE KLOPPER, burgeren courantier der Stad Leiden. Deze heeft echter nooit een editie uitgegeven, daar in 1786, 1787 de 49e en 50e editie verschijnen bij J. Cijfveer te Leiden. Hij gebruikt in het titelblad hetzelfde vignet als DEYSTER sinds 1745 ( het wapen der generaliteit op twee kanonnen). In 1788, toen de Pruisen nog in ons land lagen en Amsterdam voor het eerst een garnizoen had, is er geen boekje verschenen. CIJFVEER brengt enige veranderingen aan. In de eerste plaats gaat hij de regimenten nummeren. Op 24 augustus 1772 had Zijne Hoogheid voor alle regimenten, zo nationale, als Schotten, Zwitsers, Walen en Duitsers nummers vastgesteld, die zij op hun geweren moesten aanbrengen. Nu gaat CIJFVEER deze onder de namen van de kolonels vermelden en geeft bovendien alle compagnieën letters. Het laatste systeem is snel weer verlaten, maar de regimenten werden sindsdien ook met hun nummer aangeduid. Ook neemt CIJFVEER van elk bataljon de solliciteur-militair op, vermeldt hij de in het afgelopen jaar overleden opperenhoofdofficieren en voltooit de door DEYSTER van 1743 tot 1746 gepubliceerde genealogie tot 1 juli 1786. In zijn voorbericht vermeldt hij dat over de jaren 1747 tot 1759 geen boekjes verschenen zijn.

Volgens de eerder genoemde octrooiverlenging van 11 december 1789 werd het recht van uitgave in het begin van dat jaar weer voor een aanzienlijke som verkocht aan JOHANNES THIERRYen CORNELIS MENSING, burgers en boekverkopers te 's-Gravenhage, Niet duidelijk is of de opvolging in het publicatierecht was DEYSTER-KLOPPER-CIJFVEER-THIERRY & DSC1162 MENSING of DEYSTER CIJFVEER-KLOPPER-THIERRY & MENSINGH, al is gezien het niet verschijnen van het boekje in 1788 de laatst genoemde volgorde de meest waarschijnlijke. In 1787 waren er onverkwikkelijke dingen gebeurd. De politieke strijd was zo hoog gelopen, dat Holland de door haar betaalde troepen had onttrokken aan het gezag van de Unie, zelf troepen aannam en de door andere provinciën betaalde officieren aanbood de achterstallige salarissen te voldoen, mits een kwitantie werd getekend en verklaard dat zij, officieren, geen wettige souverein erkenden dan de Staten van Holland. Toen Pruisische troepen het land binnen rukten, geen enkel legeronderdeel enige tegenstand bood en de patriottische vrijkorpsen als mussen werden uitelkaar gejaagd, werd ook in Holland de wet verzien en een streng onderzoek ingesteld naar het gedrag van de officieren, die in het door de patriotten beheerste gebied hadden gelegen. Wie de verklaring had getekend werd als eedbreker ontslagen, maar ook de kwitantie voor onregelmatig ontvangen salaris werd als voldoende bewijs van ontrouw beschouwd om betrokkene te ontslaan.Veel officieren, die wisten dat ze boter op hun hoofd hadden, deserteerden en gingen naar Frankrijk, vanwaar velen van hen met het Bataafse Legioen in Nederland terugkeerden toen dit door de Fransen van de "tirannen" bevrijd werd. THIERRY en MENSING omschrijven dit alles als "de menigvuldige veranderingen welke het militaire weezen zedert de laatste uitgave in den jaare 1787 heeft ondergaan" De 51ste tot en met 53ste editie verschijnen achter elkaar in 1789, 1790 en 1791. Dan worden wij door Frankrijk aangevallen en pas in 1794 verschijnt de 54e editie, die tevens de laatste zal zijn die over het Staatse Leger handelt. De onder Franse auspicieën gestichte Bataafse Republiek reorganiseert het leger naar Frans voorbeeld. De Regimenten die door de oorlog, het ontslag van prinsgezinde officieren en het uitwijken van een behoorlijk aantal soldaten naar Duitsland, ver beneden de sterkte zijn geraakt worden samengevoegd tot Halvebrigades van elk drie bataljons. Bij de cavalerie blijven een klein aantal regimenten bestaan, de artillerie wordt van de vijf batajons met vijf compagnieën"gereorganiseerd tot vier bataljons met zes compagnieen. Thierry en Mensing hebben nog steeds het recht om een naamregister uit te geven en in de jaren 1797, 1799 tot 1804 en 1806 doen zij dat ook. Deze uitgaven zijn een getrouw beeld van de grote veranderingen die zich in ons leger hebben voltrokken. De functies van gouveneur en commandeur van een vesting, die in de 18e eeuw goed betaalde " baantjes" waren, zijn afgeschaft. In de korpsen dienen uitsluitend de organieke aantallen officieren en niet meer zoals voorheen grote aantallen hoofdofficieren, die hun dienst lieten waarnemen door kapiteins met luitenant salarissen. Een vergelijking van de boekjes van 1794 en 1798 toont toch aan dat de overgrote meerderheid van de officieren van het Bataafse Leger ook voor de omwenteling reeds officier was. Het was dan ook niet zo wonderlijk dat in 1800 weer een stuk genealogie werd opgenomen, waarin vermeld hoe de bataljons van de nationale armee gevormd waren uit de regimenten van het staatse leger. Van 1797 tot 1804 is de titel van het boekje " Naamregister der officieren van de Nationale Armee in dienst der Bataafse Republiecq", in 1806 als de Erve J. Thierry en C. Mensing de uitgave verzorgen "Naam en Rangregister der Officieren van de Hollandse Armee in dienst van Zijnen Majesteit de Koninging van Holland". Inmiddels was het viermaal verlengde octrooi van 1728 in 1806 niet verlengd, zodat de uitgave van 1806 niet vermeldt dat het boekje met privelege gedrukt is. Uit de genealogie der korpsen blijkt dat in 1805 de bataljons van de Halvebrigade zijn samengevoegd tot regimenten genummerd van 1 tot en met 8, die in 1806 vernummerd zijn van 2 tot en met 9. In 1807 en 1808 verschijnen Naam-registers der officieren van Koninklijke Hollandsche Armee, gedrukt en uitgeven op last Zijne Ecxellentie den minister van Oorlog, bij de gebroeders van Cleef, Boekverkopers van der Koning en der Koninklijke Bibliotheek. Om onbekende redenen verschijnen in 1809 en 1810 geen registers, zodat als ons land bij Frankrijk wordt ingelijd en de Hollandse regimenten overgaan in Franse dienst, in 84 jaar 64 officiersboekjes verschenen zijn.

Na het herstel der onafhankelijkheid in 1813, verschijnt bijna twintig jaar geen officiersboekje. Pas in 1830 komt het "Jaarboekje voor het Koninklijke Leger der Nederlande" uit bij Jacobus Noorduyn te Gorinchem. Door de opstand in Belgie en de daarmee samenhangende inkrimping van het leger, volgt het 2e jaarboekje pas in 1833. Daarna verschijnen achter elkaar tot 1940 de 3e tot en met 109e jaargang. De uitgever blijft (tot op heden) dezelfde al wordt in 1841 de firmanaam J. Noorduyn en Zoon, in 1934 J. Noorduyn en Zoon N.V. en blijkt in 1971 de standplaats van de vennootschap van Gorinchem verplaatst te zijn naar Arnhem. De titel ondergaat inmiddels wel de nodige (?) wijzigingen en luidt achtereen volgens: 1834 tot 1836 Naam en Ranglijst der Officieren van het DSC1163Koninklijke Leger der Nederlanden. 1837 tot 1838 Idem en der Oost-en West-Indien. 1839 tot 1841 Idem en van Neerlandsch-Indien. 1842 tot 1874 Idem en van Neerlandsch-Indien. 1875 tot 1898 Idem en van Nederlandsch-Indien. 1899 tot 1917 Naam- en Ranglijst der Officieren van het Nederlandsche Leger en van dat in Nederlandsch- Oost-Indie alsmede van de lsndmacht in Suriname. 1918 tot 1921 Idem en van dat in Nederlandsch Indie alsmede van de landmacht in Suriname. 1922 tot 1934 Idem en van dat in Nederlandsch Indie. 1935 tot 1938 Idem van het Koninkrijk Nederlandsche Leger en van het Koninkrijk Nederlands-Indische Leger. 1939 tot 1940 Naam- en Ranglijst der officieren en Reseve Officieren van het Koningrijk Nederlandsche - Indische Leger. In Londen verschijnt de " de naam en Ranglijst van de Officieren en Reserve officieren der Koninklijke landmacht te Velde", uitgave van het Departement van Oorlog en bijgewerkt tot 1 april 1945. In 1949 hervat Noorduijn de uitgave met de 110e jaargang die "Naam- en Ranglijst der broeps officieren van de Koninklijke landmacht heet, maar van 1950 tot 1953 (111e tot en met 113e jaargang). "Naam en Ranglijst der Officieren van de Koninklijke Landmacht" sedert 1954 (114e jaargang). Idem en de Koninklijke Landmacht". Niet alleen in 1945 werd een boekje uitgegeven dat niet in de doorlopende nummering is opgenomen, ook in 1841 en 1881 verschenen in verband met reorganisaties van die jaren extra uitgaven, te weten "Een naam en ranglijst der officieren van het Koninklijke leger der Nederlanden voor 1841 10e jaargang tweede druk" en een "Supplement op naam- Ranglijst der officieren van het Koninklijke leger der Nederlanden voor 1881". Sedert 1830 zijn er dus drie officiersboekjes meer verschenen dan uit de nummering der jaargangen valt op te maken. Van 1842 (11e) tot en met 1866 (35e) zijn ook de officieren opgenomen van het Limburgs Contingent van het Bondsleger. Van 1861 (30e) tot en met 1872 (41 ste) ook het personeel ten kuste van Guinea. Van 1855 tot 1940 is een lijst opgenomen van officieren die in het voorafgaande jaar de dienst hebben verlaten. Van 1873 (42e) af tot en met 1890 (59e) is het boek opgedragen aan Zijne Majesteit de koning der Nederlanden, opperbevelhebber van het leger hier te lande en in Nederlandsche-Indiën. Van 1899 (68e) af aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden. Sedert 1873 (42e) komt een alfabetisch naamregister voor, van 1854 (23e) tot en met 1867 (36e) is een kalender opgenomen, die voor iedere dag historische krijgsverrichtingen vermeld. Van 1935 (104e) tot en met 1940 (109de) worden ook de oprichtingsdata van onderdelen opgenomen. Hoewel dit pas in 1939 in de titel tot uitdrukking komt, werden van 1898 (67e) af reserve-officieren in de naam en ranglijst opgenomen. Hoewel dit pas in 1939 in de titel tot uitdrukking komt werden van 1898 (67 stel af reserve-officieren in de naam- en ranglijst opgenomen. Zaak Hermanus Misset werd 21 oktober 1897 aangesteld tot reserve tweede luitenant bij het 8e Regiment Infanterie en op 22 november FRANCISCUS FREDERIK MARIE WIRTZ, VINCENT VAN PESKI en WOUTER COOL tot reserve-tweede luitenants der grenadiers.

 

Het huidige formaat dateert van 1939, voordien was het boekje half zo groot, waarbij het van 1725 tot 1808 ruim een centimeter korter en smaller was dan in later jaren. Na 1940 onderging de indeling van het boekwerk een ingrijpende wijziging, doordat de officieren niet meer regiments wijze werden opgenomen, zoals in de 175 vorige boekjes geschied was, maar alleen in ranglijsten per wapen, zoals die sedert 1830 (dus in 111 uitgaven) waren opgenomen. Ook het in de loop der jaren verloren gaan van de genealogie der korpsen, de gevechtskalender en de oprichtingsdata van korpsen, is een verlies dat niet de practische bruikbaarheid maar wel de toekomstige historische waarde nadelig beinvloedt. Nooit zal Reinier Boitet, die veel belangrijker uitgaven verzorgd heeft (zijn beschrijving van de stad Delft is wereldberoemd) maar ook vermoed hebben, dat 249 jaar later het kleine boekje dat hem zoveel ongenoegen bezorgd heeft, nog steeds wordt uitgegeven. Evenmin als de huidige officier, die vluchtig de lijvige 134ste jaargang heeft doorgebladerd, het kon weten dat hieraan 200 uitgaven van het zelfde boekje zijn voorafgegaan. De praktische waarde van het officiersboekje (juiste rang en ouderdom in die rang der officieren) is sedert 1725 onveranderd gebleven. Het is vooral de grote historische waarde ervan dat het meest van betekenis is.

 

Officiersnamen 

Bekijk de volledige collectie