In de portrettengalerij kunt u portretten van militairen terugvinden uit de periode 1850 tot circa 1940, de collectie bestaat uit portretfoto's, cartes de visite en portretten uit boeken. Deze zijn eenvoudig te raadplegen via verschillende zoektermen. De galerij wordt maandelijks aangevuld met nieuwe portretten. Het is de bedoeling ook moderne en groepsportretten in deze galerij op te nemen.
'Carte de visite' was een manier van portretteren die vanaf circa 1850 in gebruik kwam. Een carte de visite is een soort kartonnen visitekaartje waarop een foto werd afgedrukt door middel van de albumine techniek, een techniek die gebruikt maakt van onder andere eiwit, zout en zilvernitraat. Een bekende Nederlandse carte de visite-fotograaf was Israël Kiek, aan wie wij het woord kiekje te danken hebben.
De kaartjes waren doorgaans zo’n 6 bij 8,5 centimeter, en waren vooral voor privégebruik, maar veel militairen lieten zich in vol ornaat vereeuwigen. Hieronder treft u een artikel aan uit het jaarboek van het Legermuseum, Armamentaria 2010/2011, dat gaat over de geschiedenis van de militaire carte de visite.
In deze galerij vindt u vele portretten met naam en aanvullende gegevens. Echter, een klein deel van de cartes de visite bevat nog weinig informatie, bijvoorbeeld omdat de persoon op de carte de visite onbekend is. Komt u een foto tegen waar u meer over weet? Wij horen het graag!
De militaire portret carte de visite
Jos Hilkhuijsen in jaarboek Armamentaria nummer 45, 2010, Legermuseum Delft.
De eerste portretfoto’s waren de carte de visite en kabinetfoto. De klandizie lag aanvankelijk alleen bij de gegoede burgerij. Die lijstte de dure foto’s in of bewaarde ze in luxe opbergalbums. Dit artikel geeft een indruk van de in de collectie van het Legermuseum aanwezige militaire carte de visite albums die als herinnering aan jubilerende en afscheidnemende officieren werden aangeboden. Jos Hilkhuijsen is conservator picturalia in het Legermuseum.
Toen in 1839 de fotografie haar intrede deed, nam de portretfotografie een hoge vlucht. Het werd voor iedereen mogelijk om van zichzelf een portret te laten maken. Aan het eind van de negentiende eeuw waren portretfoto’s populair onder alle lagen van de bevolking. Men liet zich fotograferen in het atelier van een fotograaf bij verloving, huwelijk of andere feestelijke gebeurtenis. Militairen lieten zich vereeuwigen in het uniform van het krijgsmachtonderdeel waar ze deel van uitmaakten. De eerste portretfoto’s waren de carte de visite en kabinetfoto. De klandizie lag aanvankelijk alleen bij de gegoede burgerij. Die lijstte de dure foto’s in of bewaarde ze in luxe opbergalbums. Dit artikel geeft een indruk van de in de collectie van het Legermuseum aanwezige militaire carte de visite albums die als herinnering aan jubilerende en afscheidnemende officieren werden aangeboden.
De ontdekking van de fotografie
De Fransman Louis Jacques Mandé Daguerre claimde in 1839 de uitvinding van de fotografie. Hij was erin geslaagd een stukje van de werkelijkheid vast te leggen op een verzilverde, met behulp van jodiumlampen lichtgevoelige plaat die hij daartoe in een kastje met een lens had geplaatst. Zijn techniek werd al snel populair voor het vervaardigen van portretten. Omdat er veel licht nodig was, werden de opnamen aanvankelijk in de buitenlucht gemaakt, maar gaandeweg verbeterde de methode en konden de foto’s worden genomen in speciaal daarvoor gebouwde ateliers die door grote ramen en dakvensters voldoende licht vingen. In de begintijd was daglicht de enige lichtbron en waren de belichtingstijden nog lang. Ter voorkoming van ‘bewogen’ foto’s moest de klant doodstil blijven zitten of staan. Om dat te bewerkstelligen zette de fotograaf het hoofd van de geportretteerde vast in een hoofd- of neksteun of hij liet zijn klant plaats nemen op een stoel of liet hem of haar, staande, met een arm leunen op een balustrade of zuiltje. Men kan zich voorstellen wat een geduld dat vroeg van de klant en vooral van kinderen, terwijl ook de fotograaf zelf, die al veel handelingen te verrichten had, kalm moest blijven. Was de opname eenmaal gelukt en naar tevredenheid, dan werd de afdruk, het naar de uitvinder vernoemde daguerreotypie, afgedekt met glas en ingelijst of opgeborgen in etuis of medaillons. Meestal maakte de fotograaf enkele opnames waaruit de klant zijn keus kon doen.
Naast Daguerre hadden meer personen getracht afbeeldingen te maken door de werking van licht, onder wie de Engelsman William Henri Fox Talbot die experimenteerde met het verkrijgen van afbeeldingen op papier dat door zilverjodide en zilvernitraat lichtgevoelig was gemaakt: de zogeheten talbottypie. Het was Talbot die het negatiefpositief procedé ontwikkelde dat de basis vormde van de reproduceerbaarheid. Tot het zover was, werden ook wel originele foto’s als illustratie in boekwerken die in beperkte oplagen verschenen, geplakt, zoals in studentenalmanakken en (auto)biografieën. Maar ook na de ontwikkeling van de reproductietechniek, plakten uitgevers en drukkers originele foto’s in boeken. Een voorbeeld daarvan is het portret van luitenant-kolonel Willem de Vaynes van Brakell (1763-1843) in zijn autobiografie Gedenkschrift voor mijne nakomelingen, dat zijn zoon in 1873 in drukvorm liet uitgeven.1 De foto is overigens een, in voornoemd jaar gemaakte opname van het in 1797 door een onbekende schilder vervaardigde portret van De Vaynes van Brakell.
De eerste portretten
Toen de Franse regering in 1839 de rechten van Daguerre kocht, kwam de uitvinding ter beschikking van het publiek. De beginjaren van de portretfotografie werden in de jaren veertig van de negentiende eeuw gedomineerd door rondreizende fotografen uit Frankrijk en Duitsland, die ook in Nederland klandizie vonden.
Al deze fotografen prefereerden de daguerreotypie boven de talbottypie, waarschijnlijk omdat met de eerstgenoemde techniek scherpere en dus meer realistische afbeeldingen konden worden verkregen, wat zeer geschikt was voor de portretfotografie. Een daguerretypie was overigens niet goedkoop en kostte al gauw tien tot vijftien gulden. Het laten maken van een fotoportret was destijds om die reden vrijwel alleen weggelegd voor welgestelde mensen. De klantenkringen waren dan ook klein en te klein om zich als fotograaf lange tijd in één plaats te vestigen. Om die reden trokken de meeste fotografen rond of, als zij een vast atelier hadden, verhuisden vaak. Zij installeerden dan voor enkele dagen of weken een provisorisch atelier in een logement of winkel of hadden een stand op een markt of kermis waar zij hun klanten ontvingen. Het kwam ook voor dat zij op verzoek bij hun klanten thuis kwamen. Door het plaatsen van advertenties in lokale kranten gaven zij ruchtbaarheid aan hun aanwezigheid.
Vanaf circa 1860 vestigden meer en meer buitenlandse fotografen zich in ons land, met name in de grote steden als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. De aan de keerzijde van de (militaire) cartes de visite foto’s vermelde Duits- en Frans klinkende achternamen van veel fotografen, zoals Greiner, Reissig, Gräfe, Bradengeier en Ghémar Frères, wijzen daarop, hoewel bekend is dat er Nederlandse fotografen waren die onder het pseudoniem van een Franse naam werkten, daarmee suggererend dat zij het vak beheersten. Wel is het zo dat veel fotografen in spe naar Parijs (toen het centrum van de fotografie) togen om daar de kneepjes van het vak te leren, maar deze nieuwe broodwinning kreeg al snel navolging van Nederlandse pioniers die de fotografie naast hun eigenlijke beroep uitoefenden. Het maken van foto’s was dus aanvankelijk een nevenberoep. Veel van deze nieuwkomers hadden een achtergrond in handel en nijverheid of hun werkzaamheid in de kunsten en grafische sector. Ze waren van huis uit winkelier, koopman, kunstschilder, lithograaf of leraar die vanwege de extra inkomsten deze dienst gingen verlenen. In Delft was het bijvoorbeeld een apotheker, te weten A.L. Oversluijs, die in 1864 aan de Oude Delft het atelier Het Photographisch Etablissement oprichtte. Van zijn hand bevinden zich acht portretten van in Delft gelegerde artilleristen in de collectie van het Legermuseum.
Geleidelijk werd het vak een zelfstandig beroep en nam het aantal fotografen dat zich direct permanent op één plek vestigde sterk toe. Een bekende Nederlandse carte de visite fotograaf was Israël Kiek, aan wie het begrip ‘kiekje’ te danken is.
Door de toenemende vraag nam de concurrentie toe en er waren genoeg beunhazen. Rond 1880 telde ons land meer dan 330 beroepsfotografen; bij de volkstelling in 1859 waren dat er al 174.2 Wie goed wilde verdienen als portretfotograaf, moest een kunstzinnig oog hebben, gevoel voor detail en zich ergens in profileren, kortom, de kwaliteit van zijn opnames moest opvallen. De betere fotografen verkregen het predicaat hofleverancier en beschikten over een of meer assistenten. Een van hen was de immigrant Albert Greiner, die zich in 1861 in Amsterdam had gevestigd. Onder zijn klanten bevonden zich veel acteurs en actrices uit het hoofdstedelijke theaterleven. Greiner stond dan ook bekend als toneelfotograaf, maar tot zijn klandizie behoorden ook veel militairen. Het Legermuseum kan daar 62 voorbeelden van tonen. Greiners vakmanschap leidde ertoe dat hem in 1879 het predicaat van hoffotograaf werd verleend.
Af te lezen aan het grote aantal verschillende achternamen en plaatsnamen lieten de militairen zich vereeuwigen door beroepsfotografen die zich in hun garnizoen- en/of woonstad hadden gevestigd. Zo blijkt uit de op de keerzijde van de carte de viste vermelde ateliers dat voor de twee herinneringsalbums van de Cadettenschool in Alkmaar uit 1893 de daar gevestigde fotografen werden ingeschakeld. Het was overigens pas aan het eind van de negentiende eeuw dat de carte de visite foto goed ingeburgerd raakte en de eerste portretfoto’s van de gewone manschappen, de dienstplichtigen, het daglicht zagen.
De albuminedruk en de carte de visite
De albuminedruk, in 1850 geïntroduceerd door de Franse fotograaf en uitgever Louis Désiré Blanquart-Evrard, dankt die benaming aan het albuminepapier dat als beelddrager diende. Dit fotopapier was voorzien van een emulsie bestaande uit eiwit en zilverchloride. De albuminedruk was een positieve afbeelding waarbij gebruik werd gemaakt van een glasnegatief. Met deze methode konden dus meer afdrukken van één negatief worden verkregen. De techniek werd vooral populair door de invoering van de kleine foto’s die de grootte hadden van een carte de visite van circa 10,5 x 6,5 cm, en een kabinetfoto van circa 16,5 x 10,5 cm. De afmeting van deze laatste was geschikt om ingelijst op bijvoorbeeld een tafeltje, kabinetje of buffet te plaatsen. Ze werden niet alleen gebruikt voor portretfoto’s, maar ook voor topografische en historische opnamen, bedoeld als aandenken aan een persoon, plaats of gebeurtenis.
Deze kleine, op karton geplakte fotoformaten kwamen respectievelijk aan het eind van de jaren 1850 en beginjaren 1860 op de markt en werden populair, omdat ze handzaam waren en overal mee naar toe konden worden genomen.
De fotografische carte de visite was een variant van het oorspronkelijke Franse visite- of naamkaartje, bestemd voor privégebruik, zoals in hoffelijke kring waar de etiquette een handgeschreven aanmelding van bezoekers voorschreef. Dit gebruik werd overgenomen in de bank- en zakenwereld en andere beroepsgroepen, zodat de behoefte ontstond aan een visitekaart in gedrukte vorm. Een logische stap was de introductie van de fotografische variant waarvan het gebruik in adellijke kring en bij welgestelde families als aanzienverhogend werd beschouwd. Het leidde zelfs tot een prestigezaak om zich te laten portretteren door een gerenommeerde (hof)fotograaf, het liefst door een hofleverancier.
De bedenker van de fotografische carte de visite was de Franse fotograaf André Disdéri, die het in 1854 introduceerde. Door aan de keerzijde zijn naam en adres af te drukken werd het tevens het visitekaartje van hem zelf. Zijn vondst kreeg onmiddellijk navolging, zodat vele namen van fotografen ons bekend zijn, waar zij hun atelier hadden gevestigd, of zij al dan niet hofleverancier waren en welke medailles zij hadden gewonnen met inzendingen op (inter-)nationale tentoonstellingen. Al die informatie werd in sierlijke belettering verstrekt. Een voorbeeld daarvan is de carte de visite van fotograaf A. Koorenhoff, dat zich bevindt in het in 1875 aan majoor A. Pompe uitgereikte fotoalbum als herinnering aan het 25-jarig jubileum van het Instructie Bataljon in Kampen.
Koorenhoffs adres is de keerzijde van het portret van de officier A.M.C.H. Bowier als 1e luitenant van het Regiment Grenadiers en Jagers, de rang die Bowier - gezien het onderschrift - droeg tussen 1862 en 1871. Hieruit kan worden afgeleid dat de opname gemaakt is in die periode. Gezien de opname van het portret in het fotoalbum was Bowier ook verbonden aan het militair onderwijs. (afb. 1ab)
De introductie van de portret carte de visite leidde ertoe dat de fotografie in de jaren vijftig en zestig een grote vlucht nam. Maar pas met de komst van permanent gevestigde fotografen was het voor de burgers van een stad mogelijk zich op ieder gewenst moment te laten portretteren, in plaats van de komst af te wachten van een ambulant fotograaf. In Nederland, waar de vinding rond 1860 zijn intrede deed, was het laten maken van een dergelijk portretvisitekaartje een dure liefhebberij, maar deze noviteit was zo favoriet, dat de afzetmarkt goed gedijde, zeker toen door de concurrentie de prijzen aanzienlijk daalden. Gezien de grote hoeveelheid in openbare collecties bewaard gebleven exemplaren moet de productie - de schattingen lopen in de miljoenen – enorm groot zijn geweest.
Bij het publiek wakkerde dit nieuwe fenomeen tevens aan tot het aanleggen van particuliere verzamelingen portretten van bekende tijdgenoten of historische figuren, van welke laatste daartoe het gegraveerde of geschilderde portret werd gefotografeerd. De kaartjes konden worden gekocht bij de fotograaf, boekhandelaar of uitgever.
Afb. 1a en 1b Keer- en voorzijde van de carte de visite van 1e luitenant A.M.C.H. Bowier, waarop zijn handtekening, naam en adres van de fotograaf en de vermelding van twee gewonnen medailles op tentoonstellingen in 1863 en 1864. Uit het in 1875 aan majoor A. Pompe aangeboden fotoalbum ’25-jarig jubileum van het Instructie Bataljon Kampen, 1850-1875’. Inv.nr. 00106673/050
Het verzamelen en ruilen nam de vorm aan van een heuse rage. Tot de gewilde portretten behoren ongetwijfeld de in de collectie van het Legermuseum aanwezige generaals uit de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) waaronder de Franse militair en politicus Ch.G.M.A.A. Cousin-Montauban, graaf de Palikao (1796-1878), generaal Leboeuf en generaal M.E.P.M. markies de MacMahon (1808-1893). Maar ook de Poolse opstandelinge Henryka Pustowojtowna (1838-1881) die als adjudant van de generaals Dionizy Czachowski en Marian Langiewicz (1827-1887) deelnam aan enkele veldslagen en later verpleegster werd. En de Russische generaal Michael Skobelev die een heldenrol vervulde in de Turks-Russische oorlog (1877-1878), Alexei Liventrov, ex-kapitein van de Terek-kozakken gehuld in zijn tcherkerke uniform, militair als burgerdracht van de Kaukasiërs, keizerin Maria Feodorovna van Rusland (1847-1928) en natuurlijk het portret van de befaamde Amerikaanse president Abraham Lincoln (1809-1865).3
Het hoogtepunt van de cartomania werd bereikt tijdens de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) toen fotografen met mobiele studio’s naar het front trokken om soldaten en gevechtshandelingen vast te leggen. In Amerika verscheen de carte de visite eind 1859 in de handel.
Na 1880 werd de overheersende fotodrager geleidelijk verdrongen door nieuwe technieken, waarvan de bromidedruk de voornaamste was. Bij deze techniek, ook wel gelatinedruk genoemd, werd de lichtgevoelige laag gevormd door een emulsie van gelatinebroomzilver en werd de koolzuurtechniek toegepast. De naam is ontleend aan de koolstof die als kleurstof aan het lichtgevoelig gemaakte papier werd toegevoegd. Deze, ook onder de naam carbotypie bekendstaande techniek, bevorderde door het brede scala van tinten de verfijning van de weergave en de duurzaamheid van de afdruk. Hetzelfde effect had de in diezelfde tijd ontwikkelde platinadruk.
De portret carte de visite bereikte rond 1900 haar hoogtepunt. Tegen het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog liep de vraag ernaar terug, onder andere door het in onbruik raken van de albuminedruk en de opkomst van andere vormen van fotografie die de levering van foto’s van grotere afmetingenmogelijk maakte. Tegelijkertijd veranderde ook de kleur van de fotoafdruk van sepia in zwart-wit.
De carte de visite als informatiedrager
De portret carte de visite heeft in principe grote documentaire waarde. Het is een belangrijke informatiebron, zeker als de naam van de afgebeelde persoon en de exacte datering bekend zijn. Maar juist daarin wil het nogal schorten. Het achterhalen van achternamen is heel lastig en zonder aanwijzingen veelal onmogelijk, maar wat (nadere) datering betreft, geven de portretten zelf, alsook de visitekaartjes van de fotograaf waarop ze zijn geplakt een houvast. Aanwijzingen zijn enerzijds houding, kleding (in het onderhavige geval de tenues van de militairen) en kapsel, gebruikte attributen, meubels, achtergrond en het afdrukprocedé, en anderzijds de kartonnen drager, de vorm, afmetingen, gedrukte informatie over de fotograaf en versiering. Een uitzondering daarop vormen de in militaire herinneringsalbums bijeen gebrachte cartes de visite. De namen en rangen van de opgenomen militairen staan erbij geschreven, dan wel genoteerd op een apart toegevoegde lijst. Het jaar van aanbieding is ook altijd aangegeven, zodat de opgenomen foto’s in ieder geval uit dat jaar dateren of vóór dat jaar zijn gemaakt, welk laatste meestal het geval is. Het betreft doorgaans oudere opnames die de officieren nog in hun bezit hadden en ter beschikking hadden gesteld.
Voor de samenstelling van een herinneringsalbum verschenen in de Militaire Spectator soms oproepen aan (oud)officieren voor het inleveren van ‘hunner photographie (model carte de visite)’ met aanbrenging van hun naam en korte staat van dienst (in welk jaar welke rang) aan de achterzijde. Dit was bijvoorbeeld het geval met het herinneringsalbum van het regiment Grenadiers en Jagers waartoe in november 1862 een oproep geplaatst werd, die ook bestemd was voor hun familieleden. De reden daarvan was dat de verblijfplaats en het nog in leven zijn van veel officieren onbekend was. De foto’s moesten worden opgestuurd naar de bibliotheek van het in Den Haag gelegerde regiment, waar het desbetreffende album onder de hoede van drie officieren viel, zo meldt het bericht verder. 4
De documentaire waarde van de kaartjes wordt aanzienlijk vergroot als de naam van de afgebeelde persoon bekend is. Soms bieden de kaartjes onder de foto, en in albums onder de portretvensters, speciaal voor dat doeleinde een omkaderde ruimte. Ontbreekt die mogelijkheid, dan wil het wel voorkomen dat de naam aan de achterzijde handgeschreven staat vermeld, soms aangevuld met meer informatie. Een voorbeeld daarvan is het kaartje van officier W.C Kalhoven die zich op 18 januari 1876 door de Amsterdamse fotograaf A. Greiner liet portretteren en op de achterzijde zijn naam schreef, de datum en de reden voor het laten maken van zijn portret: ‘Bij terugkeer naar Indië aan Broeder en Zuster’.
Voor het dateren zijn ook de wijze van poseren en de entourage een aanwijzing. In de loop der jaren trad daarin namelijk een ontwikkeling op. Aanvankelijk werd in staande houding geposeerd, waarbij de geportretteerde tegen een zuil of balustrade leunde of een van zijn handen liet rusten op een tafeltje. De leunhouding had, gezien de lange belichtingstijd, te maken met het stil blijven staan. Later werd ook het hoofd- en/of busteportret en de zittende houding populair.
De eerste portretfoto’s hadden een neutrale achtergrond zonder attributen, maar vanaf 1863 werden de studio’s aangekleed met achtergronden en accessoires, zoals een gordijn, stoel of sokkel, later gevolgd door geschilderde landschapjes en balustrades alsof de opname in de openlucht had plaatsgevonden. Aan het eind van de negentiende eeuw werden de achtergronden exotischer met weelderige planten en bomen op ware grootte. Rond 1900 kwamen stadsgezichten als achtergrond in de mode. De daarvoor benodigde studiorekwisieten werden geleverd door gespecialiseerde firma’s.
Veel valt af te lezen aan de gedragen uniformen, de daarop zichtbare rangonderscheidingstekens, wapens (vrijwel altijd sabels) en eventuele, op de borst prijkende medailles, terwijl de immer voorkomende gevarieerde snorren en baarden en ernstige, soms strenge gezichtsuitdrukkingen bijdragen aan het stereotype martiale uiterlijk van de beroepsmilitair in het algemeen.
Om verschuiving van in de albums gestoken cartes de visites te voorkomen zijn de bladranden meestal vastgelijmd, zodat het moeilijk is om, zonder schade aan te richten, de carte de visite eruit te lichten om de achterkant te raadplegen op naam van de fotograaf. Maar de collectie van het Legermuseum telt ook een kleine 500 losse portretvisitekaartjes. De daarop voorkomende achternamen vormen een lijst van vele tientallen verschillende fotografen. De meesten van hen zijn met enkele, soms tientallen exemplaren vertegenwoordigd. Veel voorkomende fotografen zijn Albert Greiner, Kannemans & Zoon, Franz Reissig en Henri Pronk, die als hofleveranciers respectievelijk waren gevestigd in Amsterdam, Breda en ’s-Gravenhage. Kannemans en Reissig waren werkzaam in Breda, waar zij veel officieren en cadetten van de KMA vereeuwigden. De eerdergenoemde KNIL-officier W.C Kalhoven liet zich fotograferen bij Greiner, maar de in Indië gestationeerde militairen konden ook terecht in Batavia, zoals bij het fotografenatelier Koene & Büttinghausen, waarvan de hoofdvestiging overigens in Amsterdam zat.
Uit de hoeveelheid verschillende namen kan worden afgeleid dat geen enkele fotograaf zijn klandizie speciaal in militaire kring had, al zal de in een garnizoensstad gevestigde fotograaf daarmee zeker zijn voordeel hebben gedaan.
De oudste fotoafdruk in de collectie
Het Legermuseum bezit geen voorbeelden van de oudste technieken, de daguerreo- en talbottypie, maar wel van een zogeheten ambrotypie. Het betreft het portret van milicien Pake Roel ‘Willems’ de Jong (1841-1893), die gekleed is in het tenue van een flankeur dat omstreeks 1860 gedragen werd.5 Dit portret is wel zo waardevol, omdat van Pake de Jong bekend is dat hij de zoon van een Friese boerenknecht was, in Beetsterzwaag woonde, voor de dienstplicht uitgeloot werd, maar als remplaçant alsnog de wapenrok aantrok. Waarschijnlijk nam hij de plaats in van een jongeman van Friese adel. In de omgeving waar hij woonde kwam dat meer voor. Beetsterzwaag was vroeger namelijk een aanzienlijk dorp. Niet vanwege het hoge aantal inwoners, maar omdat de daar wonende rijke adel het aanzien van het dorp bepaalde. Veel mannen uit die omgeving waren in dienst van die voorname families, waarvan de bekendste het
Afb. 2 Portret van de 19-jarige artillerist Pieter Jan in de Betoü (1839-1905), een van de oudste albumineafdrukken in de collectie van het Legermuseum, 1858-1860. Onbekende fotograaf. Inv.nr. 00158563
geslacht Van Lynden was.6 De familienaam van de persoon die Pake de Jong verving is niet bekend. De voor die tijd betrekkelijk dure foto is een aanwijzing voor de plaatsvervanging. Het ambrotypie was weliswaar goedkoper dan het daguerreotypie, maar voor de gewone man niet betaalbaar. De opname, waarvan de naam van de fotograaf niet bekend is, zou dan, naast betaling van vervangingsgeld, op kosten van de familie van de ingelote persoon gemaakt kunnen zijn als aandenken.
De vroegste exemplaren van albumine afdrukken dateren van rond 1855. Slechts zelden zijn de foto’s voorzien van een datering, maar in de collectie van het Legermuseum bevinden zich enkele exemplaren die zich betrekkelijk nauwkeurig laten dateren. Zo moet het staande portret van de 19-jarige artillerist Pieter Jan in de Betoü (1839-1905) tussen 1858 en 1860 gemaakt zijn. In de Betoü draagt namelijk het uniform van een 2e luitenant der veldartillerie, de rang die hij kreeg in 1858 en niet dat van een 1e luitenant, de rang waartoe hij in 1860 werd bevorderd. Zijn portret behoort tot de oudste albumineafdrukken in de collectie van het Legermuseum. (afb. 2) Het is overigens geen carte de visite, maar een op stevig papier (niet contemporain) geplakte afdruk. De naam van de fotograaf is dan ook niet bekend. De tot de rang van kolonel opgeklommen In de Betoü, wiens vader en grootvader eveneens beroepsmilitairen (artilleristen) waren, was enige tijd directeur van de ’s-Rijks Geweerwinkel te Delft, waar hij zich verdiepte in het vuurwapen, proeven deed en geweren ontwierp.7 Tot de vroegste cartes de visites in de collectie worden verder gerekend de portretten die opgenomen zijn in het uit 1865 daterende, en aan majoor L.A.H. Witte Eekhout opgedragen fotoalbum, waarop in het volgende hoofdstuk wordt teruggekomen.
De herinneringsalbums
De speciaal voor carte de visite vervaardigde albums zien er in het algemeen goed verzorgd uit, zijn van duurzaam materiaal vervaardigd en luxe van uitvoering. De bladen zijn van dik karton met passe-partoutvensters waarin de cartes de visite en kabinetfoto’s geschoven kunnen worden. Families legden zo een album aan van hun verwanten, vrienden en andere dierbaren. In militaire kring zijn dat albums met vrijwel uitsluitend portretfoto’s van militairen. Ze werden samengesteld ter gelegenheid van een jubilerende of afscheidnemende officier, die het aangeboden kreeg van zijn ondergeschikten en/of collega’s als tastbare herinnering aan hun gedeelde tijd in dienstverband en kameraadschap. Over het algemeen is het portret van de jubilerende of afscheidnemende officier in het album niet opgenomen. Het exemplaar met betrekking op kolonel Van Exter is daar een uitzondering op en opent met zijn beeltenis. (afb. 3) In een enkel geval is het album (later?) aangevuld met kabinetfoto’s van vertegenwoordigers van vreemde mogendheden. Zo bevat het aan A.L.W. Seyffardt (1840-1916) geschonken herinneringsalbum portretten van Chinese hoogwaardigheids-
Afb. 3 Portret carte de visite van kolonel F. van Exter. Uit het fotoalbum ‘Officieren van de 2e serie Kamp bij Zeist 1872 aan de kolonel van Exter’, 1872. Onbekende fotograaf. Inv.nr. 00145046
Afb. 4 Drie opnames van (onbekende) officieren in hun eigen omgeving in plaats van de gebruikelijke studioopnamen.
Circa 1900. Uit fotoalbum van A.L.W. Seyffardt, 1888. Inv.nr. 00146462
bekleders, die mogelijk dateren uit de tijd dat hij minister van Oorlog was in het kabinet Van Tienhoven (1891-1894). De inhoud van dit exemplaar valt verder op door het portret van prins Frederik - een litho - op het eerste blad en wijkt voorts af door een opgenomen portret van een officier met zijn echtgenote én een hondje, en door een officier schrijvend aan tafel in de huiskamer of tuin. Wat ook opvalt is de afwisseling van ovale en rechthoekige fotovensters per blad. (afb. 4)
Het Legermuseum bezit negentien militaire cartes de visite albums van verschillend formaat en uitvoering. De omslagen zijn van leder of fluweel en voorzien van reliëfdecoraties en/of metaalbeslag. Een aantal exemplaren heeft een gekalligrafeerd titelblad, terwijl de bladvensters altijd omkaderd zijn met geprofileerde (goudkleurige) randen. De meeste albums hebben bladen waarin ruimte is uitgespaard voor vier foto’s; kleinere albums tellen twee of zelfs één venster per blad. Doorgaans staan onder de vensters voorgedrukte kadertjes voor de naam van de geportretteerde, zijn rang en een jaartal. Ontbreken die kaders dan is een losse genummerde naamlijst aan het album toegevoegd. Het komt voor dat de vensters op de tegenover liggende bladzijde benut zijn om er de namen van de geportretteerde militairen in aan te brengen. (afb. 5)
Afb. 5 Bladvensters in het album ‘Aan den generaal majoor, adjudant des konings in buitengewonen dienst C.M.H. Pel uit hoogachting en toegenegenheid aangeboden door hoog- en andere officieren der 2e Divisie Infanterie, april 1884’. Pel heeft diverse publicaties, waaronder op het gebied van versterkingskunst, op zijn naam staan. inv.nr. 00008228
Afb. 6 Fotoblad uit het door het Korps Officieren van het 1e Regiment Huzaren aangeboden album aan hun regimentscommandant [kapitein P. Gevaerts van Geervliet] te Deventer bij zijn pensionering op 4 maart 1893. De namen van de gefotografeerde officieren zijn niet bekend. inv.nr. 00129550. Zie ook afb. 10 en 11.
Uitgesproken mooi verzorgd zijn de bladen in het album van het korps officieren van het 1e Regiment Huzaren uit 1893, waarin de geprofileerde vensters gezamenlijk in een sierlijst zijn gevat. (afb. 6) De ornamenten van de albumbanden hebben in de meeste gevallen een militair tintje, waaruit kan worden afgeleid dat ze naar wens van de opdrachtgever op bestelling bij gespecialiseerde boekbandontwerpers en boekbinders zijn vervaardigd. De bekendste leverancier was de Hof- en Nederlandsche Albumfabriek en Hofboekbinderij R.W. Rinck te ’s Gravenhage. Van deze meerdere malen, op internationale tentoonstellingen bekroonde firma telt de collectie diverse voorbeelden. (afb. 7)
Uit de grote zorg die besteed is aan de uitvoering, blijkt dat de albums als kostbaar goed werden beschouwd. De exemplaren in de collectie geven daarvan een representatieve indruk. De voorkomende albumbanden zijn voorzien van messing, bronzen of zilveren beslag en sluiting, terwijl de boekblokken goud of zilver op snee en de schutbladen van zijde of gemarmerd papier zijn. Soms zijn ze voorzien van een fraai geornamenteerd titelblad. Het aangeboden herinneringsalbum aan generaal-majoor, adjudant des Konings in buitengewone dienst, C.M.H. Pel en die aan kolonel Jonkheer Gevaerts van Geervliet hebben een blauwfluwelen omslag en zilverbeslag en dito sluiting. Pel, wiens ineenge-
Afb. 7 Voorbeelden van militaire carte de visite albums. Inv.nrs. 00106673, 00145980, 00145048, 00148941, 00008228 (v.l.n.r.)
Afb. 8 Titelblad van het in 1884 aan generaal-majoor C.M.H. Pel aangeboden herinneringsalbum. Inv.nr. 00008228
vlochten initialen in zilver op de voorzijde staan vermeld, kreeg het album in 1884 bij zijn afscheid door officieren van de 2e Divisie Infanterie aangereikt. (afb. 8) Het kloeke album meet 38 x 20 x 10 cm (l x b x h), weegt maar liefst 7,8 kilo en is daardoor niet zomaar een boek dat je op de knieën legt om rustig in te kijken. Het bevat 190 (!) portretten met de eronder handgeschreven namen en rangen. Een aardige wetenswaardigheid is dat een carte de visite van Pel is opgenomen in het in 1875 samengesteld album ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Instructie Bataljon te Kampen. (afb. 9) Gezien het onderschrift dateert de opname uit 1867 toen Pel nog de rang van ‘luitenant-adjudant en kapitein’ droeg, zoals het onderschrift vermeld. Dit in bruin leder en met koperen ornamenten beslagen album heeft verder een noemenswaardig, in kleuren gekalligrafeerd titelblad in neorenaissancestijl dat van de hand is van de Arnhemse lithograaf Noach van der Waals. Het is tot in de puntjes verzorgd. Daar waar foto’s van officieren niet geleverd konden worden, zijn die vervangen door hun gedrukte visitekaartjes. Hun handgeschreven initialen en de beginletters van hun achternamen zijn in rood aangebracht. De verschillende regimentsonderdelen, die evenals de rangonderscheidingen van de desbetreffende officieren keurig van hoog naar laag geordend zijn, gaan steeds vooraf door een kabinetfoto van de commandant.
Gevaerts van Geervliet ontving een album (opgeborgen in bijbehorende originele cassette) in 1893 van het 1e Regiment Huzaren, eveneens als herinnering bij zijn afscheid. Het gekalligrafeerde titelblad is van de hand van de bekende militair tekenaar en aquarellist Willem Staring en bestaat uit een tweedelige aquarel van een huzaar te paard met geheven sabel in rusthouding en een defilé van huzaren te paard met de regimentsstandaard. (afb. 10 en 11) Een van de mooist uitgevoerde albums is dat van majoor L.A.H. Witte Eekhout, dat hem op 3 juni 1865 bij zijn pensionering door de officieren van het bataljon I-5 R.I. werd aangeboden. Dit album is tevens het oudste exemplaar in de collectie. De lederen band (16 x 12 x 6 cm) is versierd met een in ivoor uitgesneden paard met een touw om de hals, gevat in een, eveneens ivoren kaderrand in de vorm van een touw met lussen als hoekornamenten. Ook de gerasterde albumsluiting is van ivoor. (afb. 12) Op de achterzijde is een zilveren metalen plaat bevestigd waarop de gegraveerde tekst: ‘De officieren van het 1e Bataillon 5e Regiment Infanterie aan hunnen Bataillons-chef L.A.W. Witte Eekhout, 16 mei 1865’. Het goud op snee boekblok telt 26 bladen met steeds op ieder rechterblad een enkel officiersportret en op het linkerblad zijn in handschrift genoteerde gegevens.
Het aan de eerder genoemde commandant, kolonel F. van Exter gewijde album (1873) is ook het nader beschrijven waard. Het boekblok is niet alleen goud op snee, maar heeft bovendien een gemarmerd patroon. (afb. 13) De lederen band is gedecoreerd met vier pseudoscharnieren in hoogreliëf, terwijl de randen verstevigd zijn met een messing rand; twee messing sluitingen houden het album gesloten. Het album valt ook op vanwege de opdracht die als los document is bijgevoegd. De in sierschrift gebezigde bewoordingen, waarin de kameraadschap centraal staat, zegt veel over de omgangsvormen in officierskringen in die tijd:
Hoog Geachte Kolonel,
De officieren van het Regiment dat de eer had onder Uwe order te dienen nemen de vrijheid U hunne portretten aan te bieden. Moeten zij U als hun onmiddellijken chef missen, omdat ’s lands dienst U tot
Afb. 9 Carte de visite van luitenant-adjudant C.M.H. Pel, voor 1875, door onbekende fotograaf. Inv.nr. 00106673/002
andere werkzaamheden roept, dan zal het hun een aangenaam gevoel zijn te weten dat de beschouwing van dit souvenir U soms terugbrengt naar den tijd toen zij nauw aan U verbonden waren.
Wij nemen deze gelegenheid waar om zich er Uwe zoo zeer gewaardeerde kameraadschappelijke gevoelens aan te bieden en U de verzekering te geven hunner hoogachting.
De opdracht is ondertekend door de kapiteins Bolomey, Van Nieuwkerk en Van der Wijck, en gedateerd: Nieuwe Hollandsche Waterlinie, benoorden de Lek Utrecht, 1 Julij 1873.
De betekenis
Cartes de visite albums hebben grote historische en documentaire waarde. De fotografie maakte het mogelijk om mensen op realistische wijze weer te geven. De kleine afdrukken van familieleden en dierbaren konden bijeen gebracht worden in een handzaam overzichtelijk boekwerk. De samenstelling ervan gebeurde dan ook met zorg; de albums waren een kostbaar familiebezit dat bewaard moest worden voor het nageslacht. Bovendien vergrootte de
Afb. 10 Fotoalbum met zilverbeslag en bijbehorende cassette ‘Aangeboden door het Korps Officieren van het 1e Regiment Huzaren aan hunnen hooggeschatten Regimentscommandant [kapitein P. Gevaerts van Geervliet] bij het verlaten van den militairen dienst. Deventer 4 Mrt 1893’. inv.nr. 00129550
albumvorm, meer dan de losse foto’s, de kans op overlevering. Dit blijkt uit het grote aantal exemplaren, waarvan ook de militaire albums deel van uitmaken, dat de tand des tijds overleefd heeft. Met losse foto’s wordt anders omgegaan: ze liggen opgeborgen in een doos en gaan sneller de vuilniszak in.
Over het algemeen zijn fotoalbums niet alleen belangrijk vanwege ieder portret op zich, maar ook als optelsom van alle opgenomen afdrukken. Het geheel heeft een emotionele waarde en toont letterlijk en figuurlijk het menselijke gezicht. Het herinnert aan hen met wie de samensteller(s) op enigerlei wijze binding had of aan hen die een bepaalde rol in zijn leven speelden en waaraan
Afb. 11 Titelblad van het kapitein P. Gevaerts van Geervliet aangeboden album met geaquarelleerde voorstelling en kalligrafie door militair tekenaar Willem Staring, 1893. Inv.nr. 00129550
herinnerd moet worden. De kring van geliefden en bekenden wordt kleiner;3 ieder gaat zijn weg en verdwijnt uit je leven. Maar gelukkig zijn er de foto’s nog, waarmee herinneringen kunnen worden opgehaald. Hun betekenis ontlenen de albums aan de inhoud die staat voor een specifiek onderwerp en/of verhaal, zoals een familiegeschiedenis, werkkring of betuigde hulde als blijk van waardering. De context waarin de portretfoto’s zijn samengebracht is net zo belangrijk. Ze vertellen een stukje cultuurgeschiedenis. Ze geven een tijdsbeeld van de toenmalige klederdracht, uniformering, haardracht, houding, gezichtskenmerken en -uitdrukkingen. Zij geven een realistisch beeld van hoe de militairen van toen er uitzagen. Van officieren van wie alleen de naam bekend is uit geschreven bronnen, zien wij nu ook hoe zij er in werkelijkheid uitzagen en wat voor type persoon wij voor ons hebben. Zelfs als alleen een geschilderd portret bekend is, geeft een foto van dezelfde geportretteerde toch een ander beeld van hem.
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de portretfoto’s, ondanks hun realistische karakter, net als geschilderde portretten, van meet af aan door de fotografen daar waar nodig of wenselijk werden geretoucheerd om tegemoet te komen aan de klant, die zich mooier of rijker wilde voordoen dan in werkelijkheid het geval was. De klant, militair of niet, kon doorgaans kiezen uit meerdere opnames en zal het exemplaar geprefereerd hebben dat het meest aan zijn zelfbeeld voldeed.
Afb. 12 Herinneringsalbum van majoor L.A.H. Witte Eekhout, hem in 1865 bij zijn pensionering aangeboden door de officieren van het bataljon I-5 R.I.. Inv.nr. 00148941
Het werk van de fotografen was stereotiep en verliep volgens een vast stramien. Zij lieten de militairen net als burgers zittend of staand poseren tegen een neutrale achtergrond of in een kamer zittend aan een tafeltje waarop een arm rustte en waarop zijn hoofddeksel was gelegd. Vaak werd aan het decor een geschilderde achtergrond toegevoegd of draperieën, zuiltjes, balustraden, piëdestals en vazen. Dergelijke rekwisieten vonden hun oorsprong in ateliers van portretschilders en hadden als doel welstand te suggereren. Burgers trokken voor de fotosessie hun beste kleding aan; militairen uiteraard hun ceremonieel of uitgaanstenue. Ook zij waren ijdel en wilden graag als voorname personen op de foto komen. Informele voorstellingen kom je in de burgerlijke negentiende eeuw spaarzaam tegen, ook onder het militaire (groeps)portret. De houdingen zijn zelden onconventioneel, nonchalant of ongedwongen, maar bevatten soms opmerkelijke details die iets meer zeggen over de persoon dan zijn houding en stereotype achtergrond. Zo poseerde een officier van het 3e Regiment Infanterie, in het aan Karel Hendrik Duycker gewijde herinneringsalbum (1910), met een (opgezet?) hondje op de salontafel.(afb. 14) Kennelijk nam de trouwe viervoeter een belangrijke plaats in zijn leven in. Naast portretten van zijn collega’s bevat het album overigens ook compositiefotoportretten van leden van de ‘Stamboom Oranje’ en ‘Stamboom Napoleon’, waaruit hun affiniteit met deze geslachten valt af te lezen. (afb. 15) Aan het eind van de negentiende eeuw komt de lossere houding meer en meer voor, zoals het achterstevoren op een stoel (‘voyeuse’ of ‘chauffeuse’ geheten) zitten, het zich laten portretteren met echtgenote en/of gezin) en het dubbelportret. (afb. 16 en 178)
Afb. 13 Herinneringsalbum met goud en marmer op snee van commandant F. van Exter, hem in 1873 aangeboden door de officieren van het 2e Regiment Vesting-Artillerie. Inv.nr. 00145048
Afb. 14 Portret van 2e luitenant 3e Reg. Inf. C.W.Q. de Flines. Opname 1867-1868. Uit herinneringsalbum van K.H.
Duycker, 1910. Inv.nr. 00148930
Nawoord
Van oudsher heeft de mens de behoefte om zich te laten portretteren. Het vereeuwigt zijn leven en is een blijvende, tastbare herinnering aan zijn bestaan. Voor militairen is dat niet anders. Het laten maken van een fotoportret was aanvankelijk alleen weggelegd voor welgestelde lieden, maar officieren behoorden tot een van de eerste lagen van de bevolking die het zich konden permitteren. De uitstraling van hun portretten, uiteenlopend van onwennig tot martiaal, geven aan de hand van gezichtsuitdrukkingen en houding een indruk van zijn zelfbeeld, zijn persoonlijkheid. Ook al kunnen die gemanipuleerd zijn, de fotografie legde ongenadig het realistische beeld vast van hoe zij eruit zagen. Hun portretten en het bewaren ervan in speciale albums zeggen veel over hun status als militair en legeronderdeel en spreken nog meer tot de verbeelding spreken als zijn achtergrond en/of levensverhaal, zoals bij loteling Pake de Jong, bekend is. Bij het aanschouwen van ieder portret krijg je even het gevoel oog in oog te staan met iemand die er helemaal voor jou is. Misschien is dit de reden dat portretten de aandacht trekken, nieuwsgierig maken wie of wat voor persoon je aankijkt. Als portretten een ontmoeting suggereren, dan komen vragen op als wat voor persoon schuilt er achter het portret, maar ook: hoe zou ik eruit zien als militair? Kortom: het militaire portret uit de negentiende eeuw, toen het zich laten fotograferen ongewoon en een hele gebeurtenis was, levert een boeiend schouwspel op van de mannen die destijds het Nederlandse leger vertegenwoordigden.
Afb. 15 Fotoalbum van K.H. Duycker, 1910. Met geheel rechts de ‘Stamboom Napoleon’. inv.nr. 00148930
Afb. 16 Portret van majoor der artillerie Spoelstra en zijn echtgenote, met hondje. Opname uit 1859. Uit herinneringsalbum van officier der artillerie A.L.W. Seyffardt, 1888 inv.nr. 00146462
Afb. 17 Dubbelportret van KMA-cadet Pabst (links) en 2e luitenant der artillerie Dudok van Heel. Fotograaf Albert Greiner, Amsterdam. Inv.nr. 00150180
Literatuur
• B. Bolle, ‘De Drosten waren erbij - Fotograaf Greiner’, in het digitale boek De Amsterdamse Drosten, www.bertbolle.com
• R. Kockaerts & J. Swinnen, De kunst van het fotoarchief. 170 jaar fotografie en erfgoed, University Press Antwerp 2009
• Hans Roosenboom, De schaduw van de fotograaf. Positie en status van een nieuw beroep: fotografie in Nederland 1839-1889, Primavera Pers 2008 Noten
1 De volledige boektitel luidt: Gedenkschrift voor mijne nakomelingen:beknopte levensbeschrijving van Willem de Vaynes van Brakell, luitenant-colonel bij den generalen staf, militair commandant in het Departement Gelderland / door hemzelven beschreven; in druk uitgeg. door zijn zoon Jonkh. Henri Jean Leopeld Theodore de Vaynes van Brakell, Arnhem 1872
2 Hans Roosenboom, De schaduw van de fotograaf. Positie en status van een nieuw beroep: fotografie in Nederland 1839-1889, hoofdstuk 7
3 Zie objectnummers 00174565 t/m 00174571
4 ‘Aan de Redactie van den Militaire-Spectator’ (ingezonden mededeling), in: De Militaire Spectator 1862 (31), 704-708
5 Collectie LM, obj.nr 00266404)
6 In de collectie LM bevindt zich een carte de visite van A.J.H. Baron van Lynden onder objectnummer 0015716.
7 Zie drs M. Willemsen, ‘Pieter jan In de Betoü’, in Wapenfeiten (2 (mei 2010), 9-12